Thorn Limburg
Foto's Willy © Augustus 2020 Berlin
Berlin DE
Marilyn Monroe & Marlene Dietrich, 1955. Photograph by Milton Greene
Franz Kafka in Berlijn
Arnhem
Geitenkamp
''Vrij Spel'' Rommelkist Geit & Bult 2019
Foto Reloved ©
H80 Geit & Bult
Foto Achsa Timmers ©
Nuenen Brabant
LIEDJE VAN ALTIJD
We zitten samen in de bank,
ons moeder en ik, ze belde of ik meeging
samen in de bank.
Ik was er al zolang nie meer gewist
nie mee Paosen, nie mee Pinksteren, en zelfs nie de nachtmis.
In ’t buitenland steek ik wel ‘s ’n kaarske aan
en da doe me wel wa, dan
mer nou zit ik mee ons moeder in de bank
En ze zingt, en ze zingt ’n liedje van altijd, van altijd.
We zongen in de keuken “Muss I denn”,
“Sarie Marijs”, “God groet u, zuiv’re bloeme”,
ze zingt de tweede stem.
Mer ik ging ’t huis uit, en ik dee vurnamer dingen,
en dan gaode nie meer mee oew moeder zingen.
Nee, da deede nie as jongen, dus d’r werd nie meer gezongen
mer ik dacht nog wel zo mee en dan,
was die’n afwas mer nie zo gauw gedaon
En we zongen, we zongen ’n liedje van altijd, van altijd.
En nou zitten we samen in de bank,
’t orgel begint en ’t dameskoor zet in,
en ons moeder zingt ’n liedje mee, van dank.
En ik heur die stem, die ook al vur me zong,
die oer-vertrouwde stem, as ik nie slaopen kon.
Ik durf nie opzij te kijken, ik durf ’t nie te laoten blijken
mer ik zing mee, en ik koester dit moment;
grijze moeder mee ‘ne grote vent.
En we zingen, we zingen ’n liedje van altijd, van altijd.
En we zingen, we zingen ’n liedje van altijd, van altijd.
Gerard van Maasakkers ©
SYDNEY AUSTRALIË
Wiyathul
Geoffrey Gurrumul
Geoffrey Gurrumul Yunupingu
1971-2017
Oostenrijk
Maastricht Limburg
Vrijthof
Ode aan Maastricht
Benny Neyman
Stokkum Gelderland
Texel
De Zomer kan me gestolen worden
De zomer kan me gestolen worden.
Fris groen verschrompelt zinderend tot as.
Mijn vader die vurig gelooft
Dat God zijn goudrenetten stooft
In zonlicht van miljarden jaren oud.
De larf vreet zich tot worm des verderfs,
Begeerlijk vruchtvlees roest tot op het bot,
Het klokhuis wordt een tongewelf van smet.
De ledigheid van liggen in het gras,
De zonnebrand van Onans stuifmeel,
Verkleeft tot donorgift op het gewas.
Op blote voeten zijn de sintels scherp,
De boetedoening is geen vorm van straf,
Een legpuzzel van woede stroomt de helling af.
De zomer kan me gestolen worden.
De ramen open op het gekkenhuis
Der wereld. Het knarsend etsgeluid
Van het geschreven woord. Een nagel krast
Het marmer tot wit stof. Het gouden kalf
Verdrinkt in schuimend biest van de profeet.
“Gij zult geen andre goden!” Kalm nou maar,
De sleet zit in de baard van de kemelhaar.
Een korte broek geeft brandnetels een kans,
Een zinken teil vol ranja lest de dorst
Beter dan alle kruiswoorden op spons.
Er loopt een lichtval van woestijnzand
Vanaf het doopvont van gebeitste vroomheid
Naar de verveling van het schaduwdal.
De zomer kan me gestolen worden.
Sappig gewas versmelt tot krultabak.
Gods schepsel, ouder dan de mens, de pissebed
Gaat knagend rond wie hij verslinden zal.
Alleen de hagedissen brengen uitkomst,
Er is geen God die daar aan tippen kan.
De hete wind verzengt de zee tot plas,
Het hemels koninkrijk verruil ik voor een pad.
Uitgedroogd dwangbevel tegen de lust,
De bosgrond, tot een brandstapel verschroeid.
Beter een blinde ziener zonder ogentroost
Dan zomers onder wolken van geweld.
De metamorfose van een jongensleven
Wordt door geen uitspansel weerkaatst.
Jan Wolkers ©